Klasse 3
Lernziele
Kapitel 1 - Teil I
A2/B1 Je ziet een tv-programma over een internetservice.
A2/B1 Je leest een tekst over gevonden voorwerpen.
A2 Je leert het werkwoord haben en sein in de verleden en voltooide tijd te gebruiken.
A2 Je leert vragen te stellen en antwoorden te geven over reisgebeurtenissen en -documenten.
A2 Je leert woorden die met hulpdiensten te maken hebben.
A2 Je leert hoe je de juiste betekenis van een woord in het woordenboek kunt vinden.
B1 Je leert over Duitse dialecten.
Nachbereitung
Controleer of je de volgende leerdoelen hebt behaald. Er zijn steeds vijf rondjes die je kunt inkleuren. Doe dat zo:
•◦◦◦◦ Vind je het moeilijk? Vul dan één rondje in.
••◦◦◦ Kun je het nog niet goed genoeg? Vul dan twee rondjes in.
•••◦◦ Kun je het al redelijk goed? Vul dan drie rondjes in.
••••◦ Kun je het gewoon goed? Vul dan vier rondjes in.
••••• Vind je het gemakkelijk?Vul dan vijf rondjes in.
A2/B1 Ik kan een reportage over een internetservice begrijpen.
A2/B1 Ik kan een tekst over gevonden voorwerpen begrijpen.
A2 Ik kan het werkwoord haben en sein in de verleden tijd en voltooide tijd gebruiken.
A2 Ik kan vragen stellen en antwoorden geven over reisgebeurtenissen en -documenten.
A2 Ik ken woorden die met hulpdiensten te maken hebben.
A2 Ik kan de juiste betekenis van een woord in het woordenboek vinden.
B1 Ik ken Duitse dialecten.
Kapitel 1 - Teil II
A2/B1 Je luistert naar een radioprogramma over mobiele telefoons.
A2/B1 Je leest een aantal krantenberichten.
A2 Je leert de der- en ein-Gruppe na een voorzetsel met de derde naamval te gebruiken.
A2 Je leert vragen te stellen en antwoorden te geven op het postkantoor.
A2 Je leert woorden die met communicatie te maken hebben.
A2 Je leert woorden met Umlaute correct uit te spreken.
A2 Je leert woorden met Umlaute correct te spellen.
A2 Je leert een standaardformulier in te vullen.
Nachbereitung
Controleer of je de volgende leerdoelen hebt behaald. Er zijn steeds vijf rondjes die je kunt inkleuren. Doe dat zo:
•◦◦◦◦ Vind je het moeilijk? Vul dan één rondje in.
••◦◦◦ Kun je het nog niet goed genoeg? Vul dan twee rondjes in.
•••◦◦ Kun je het al redelijk goed? Vul dan drie rondjes in.
••••◦ Kun je het gewoon goed? Vul dan vier rondjes in.
••••• Vind je het gemakkelijk?Vul dan vijf rondjes in.
A2/B1 Ik kan een radioprogramma over mobiele telefoons begrijpen.
A2 Ik kan een aantal krantenberichten begrijpen.
A2 Ik kan de der- en ein-Gruppe na een voorzetsel met de derde naamval gebruiken.
A2 Ik kan vragen stellen en antwoorden geven op het postkantoor.
A2 Ik ken woorden die met communicatie te maken hebben.
A2 Ik ken de namen van communicatiemiddelen.
A2 Ik kan woorden met Umlaute correct uitspreken.
A2 Ik kan woorden met Umlaute correct spellen.
A2 Ik kan een standaardformulier invullen.
Kapitel 2- Teil I
A2/B1 Je leest een tekst over het maken van beroepskeuzes.
A2 Je leert de zwakke werkwoorden in de verleden en voltooide tijd te gebruiken.
A2 Je leert vragen te stellen en antwoorden te geven over school en opleiding.
A2 Je leert woorden die met school en opleidingen te maken hebben.
A2 Je leert de namen van de schoolvakken.
A2 Je leert hoe je met computervertalingen moet omgaan.
B1 Je leert het taalgebruik in het noorden van Duitsland te herkennen.
Nachbereitung
Controleer of je de volgende leerdoelen hebt behaald. Er zijn steeds vijf rondjes die je kunt inkleuren. Doe dat zo:
•◦◦◦◦ Vind je het moeilijk? Vul dan één rondje in.
••◦◦◦ Kun je het nog niet goed genoeg? Vul dan twee rondjes in.
•••◦◦ Kun je het al redelijk goed? Vul dan drie rondjes in.
••••◦ Kun je het gewoon goed? Vul dan vier rondjes in.
••••• Vind je het gemakkelijk?Vul dan vijf rondjes in.
A2/B1 Ik kan een tekst over het maken van beroepskeuzes begrijpen.
A2 Ik kan de zwakke werkwoorden in de verleden en voltooide tijd gebruiken.
A2 Ik kan vragen stellen en antwoorden geven over school en opleiding.
A2 Ik ken woorden die met school en opleidingen te maken hebben.
A2 Ik ken de namen van de schoolvakken.
A2 Ik weet hoe ik met computervertalingen moet omgaan.
B1 Ik kan de taal in het noorden van Duitsland herkennen.
Kapitel 2 - Teil II
B1 Je kijkt naar een tv-programma over werken.
B1 Je leest een tekst over de keuze van technische beroepen onder vrouwen.
A2 Je leert de der- en de ein-Gruppe na voorzetsels met de vierde naamval te gebruiken.
A2 Je leert vragen te stellen en antwoorden te geven over werk en beroep.
A2 Je leert woorden die met werk en beroep te maken hebben.
A2 Je leert woorden met s/z/ß en de brede sisklank correct uit te spreken.
A2 Je leert woorden met ss/ß correct te spellen.
A2 Je leert een reactie te schrijven op een forumbericht.
Nachbereitung
Controleer of je de volgende leerdoelen hebt behaald. Er zijn steeds vijf rondjes die je kunt inkleuren. Doe dat zo:
•◦◦◦◦ Vind je het moeilijk? Vul dan één rondje in.
••◦◦◦ Kun je het nog niet goed genoeg? Vul dan twee rondjes in.
•••◦◦ Kun je het al redelijk goed? Vul dan drie rondjes in.
••••◦ Kun je het gewoon goed? Vul dan vier rondjes in.
••••• Vind je het gemakkelijk?Vul dan vijf rondjes in.
B1 Ik kan een tv-programma over werken begrijpen.
B1 Ik kan een tekst over de keuze van technische beroepen onder vrouwen begrijpen.
A2 Ik kan de der- en de ein-Gruppe na voorzetsels met de vierde naamval gebruiken.
A2 Ik kan vragen stellen en antwoorden geven over werk en beroep.
A2 Ik ken woorden die met werk en beroep te maken hebben.
A2 Ik kan woorden met s/z/ß en de brede sisklank correct uitspreken.
A2 Ik kan woorden met ss/ß correct spellen.
A2 Ik kan een reactie schrijven op een forumbericht.
Kapitel 3 - Teil 1
Teil I
A2/B1 Je ziet een tv-programma over vrijetijdsactiviteiten.
B1 Je leest een tekst over een sport.
A2 Je leert het werkwoord werden in de verleden tijd te gebruiken.
A2 Je leert vragen te stellen en antwoorden te geven over vrije tijd.
A2 Je leert woorden die met natuur en landschap te maken hebben.
A2 Je leert wat homoniemen zijn.
B1 Je leert over het taalgebruik in Zwitserland.
Nachbereitung
Controleer of je de volgende leerdoelen hebt behaald. Er zijn steeds vijf rondjes die je kunt inkleuren. Doe dat zo:
•◦◦◦◦ Vind je het moeilijk? Vul dan één rondje in.
••◦◦◦ Kun je het nog niet goed genoeg? Vul dan twee rondjes in.
•••◦◦ Kun je het al redelijk goed? Vul dan drie rondjes in.
••••◦ Kun je het gewoon goed? Vul dan vier rondjes in.
••••• Vind je het gemakkelijk?Vul dan vijf rondjes in.
A2/B1 Ik kan een tv-programma over vrijetijdsactiviteiten begrijpen.
B1 Ik kan een tekst over een sport begrijpen.
A2 Ik kan het werkwoord werden in de verleden tijd gebruiken.
A2 Ik kan vragen stellen en antwoorden geven over je vrije tijd.
A2 Ik ken woorden die met natuur en landschap te maken hebben.
A2/B1 Ik weet wat homoniemen zijn.
B1 Ik kan de taal in Zwitserland herkennen.
Kapitel 3 - Teil 2
A2/B1 Je luistert naar een radioprogramma over tv-kijken.
A2/B1 Je leest een tekst over het gebruik van digitale media.
A2 Je leert het persoonlijk en vragend voornaamwoord als meewerkend voorwerp te gebruiken.
A2 Je leert vragen te stellen en antwoorden te geven over hobby’s.
A2 Je leert woorden die met hobby’s te maken hebben.
A2 Je leert de namen van elektrische apparaten.
A2 Je leert woorden met Ich- en Ach-Laut correct uit te spreken.
A2 Je leert woorden met g en ch correct te spellen.
A2 Je leert een reactie te schrijven op een forumbericht.
Nachbereitung
Controleer of je de volgende leerdoelen hebt behaald. Er zijn steeds vijf rondjes die je kunt inkleuren. Doe dat zo:
•◦◦◦◦ Vind je het moeilijk? Vul dan één rondje in.
••◦◦◦ Kun je het nog niet goed genoeg? Vul dan twee rondjes in.
•••◦◦ Kun je het al redelijk goed? Vul dan drie rondjes in.
••••◦ Kun je het gewoon goed? Vul dan vier rondjes in.
••••• Vind je het gemakkelijk?Vul dan vijf rondjes in.
A2/B1 Ik kan een radioprogramma over tv-kijken begrijpen.
A2/B1 Ik kan een tekst over het gebruik van digitale media begrijpen.
A2 Ik kan het persoonlijk en vragend voornaamwoord als meewerkend voorwerp gebruiken.
A2 Ik kan vragen stellen en antwoorden geven over hobby’s.
A2 Ik ken woorden die met hobby’s te maken hebben.
A2 Ik ken de namen van elektrische apparaten.
A2 Ik kan woorden met Ich- en Ach-Laut correct uitspreken.
A2 Ik kan woorden met g en ch correct spellen.
A2 Ik kan een reactie schrijven op een forumbericht.