Klasse 2
Kapitel 1 - Teil 1
Lernziele
A1 Je ziet en leest over ontmoetingen en jezelf voorstellen.
A1 Je leert de persoonlijke voornaamwoorden en de werkwoorden sein en haben.
A1 Je leert het vragend voornaamwoord te gebruiken.
A1 Je leert de klinkers goed uit te spreken.
A1/A2 Je leert vragen te stellen en antwoorden te geven over persoonlijke gegevens
A1/A2 Je leert woorden die met persoonlijke gegevens te maken hebben.
A1 Ik ken de getallen van 0 tot en met 20
A1 Je leert de betekenis van woorden in het woordenboek D-N op te zoeken
A1 Je leert eenvoudige instructies in de klas te begrijpen.
A1 Je leert waar Duits in de wereld wordt gesproken.
A1 Je leert het verschil tussen duzen en siezen.
Nachbereitung
Controleer of je de volgende leerdoelen hebt behaald. Er zijn steeds vijf rondjes die je kunt inkleuren. Doe dat zo:
•◦◦◦◦ Vind je het moeilijk? Vul dan één rondje in.
••◦◦◦ Kun je het nog niet goed genoeg? Vul dan twee rondjes in.
•••◦◦ Kun je het al redelijk goed? Vul dan drie rondjes in.
••••◦ Kun je het gewoon goed? Vul dan vier rondjes in.
••••• Vind je het gemakkelijk?Vul dan vijf rondjes in.
A1 Ik kan informatieve teksten over personen begrijpen
A1 Ik kan een chattekst met persoonlijke informatie begrijpen
A1 Ik kan de persoonlijke voornaamwoorden gebruiken
A1 Ik kan de werkwoorden sein en haben vervoegen
A1 Ik kan het vragend voornaamwoord gebruiken
A1 Ik kan de klinkers goed uitspreken
A1/A2 Ik kan vragen stellen en antwoorden geven over persoonlijke gegevens
A1/A2 Ik ken woorden die met persoonlijke gegevens te maken hebben
A1 Ik ken de getallen van 0 tot en met 20
A1 Ik kan de betekenis van woorden in het woordenboek D-N opzoeken
A1 Ik kan eenvoudige instructies in de klas begrijpen
A1 Ik weet waar Duits in de wereld wordt gesproken
A1 Ik weet het verschil tussen duzen en siezen
Kapitel 1 - Teil 2
Lernziele
A1 Je luistert naar een interview over een gezinssituatie.
A1 Je leest korte teksten over personen.
A1 Je leert de hoofdregels van het geslacht voor zelfstandige naamwoorden toe te passen.
A1 Je leert de regels voor de uitgangen voor ein- en kein- toe te passen
A1 Je leert de umlaut goed uit te spreken.
A1/A2 Je leert vragen te stellen en antwoorden te geven over persoonlijke gegevens.
A1/A2 Je leert woorden die met persoonlijke gegevens te maken hebben.
A1 Je leert de regels voor het gebruik van hoofdletters toe te passen.
A1 Je leert een standaardformulier in te vullen.
A1 Je leest informatieve teksten over personen.
A1 Je leert over jezelf te schrijven.
Nachbereitung
Controleer of je de volgende leerdoelen hebt behaald. Er zijn steeds vijf rondjes die je kunt inkleuren. Doe dat zo:
•◦◦◦◦ Vind je het moeilijk? Vul dan één rondje in.
••◦◦◦ Kun je het nog niet goed genoeg? Vul dan twee rondjes in.
•••◦◦ Kun je het al redelijk goed? Vul dan drie rondjes in.
••••◦ Kun je het gewoon goed? Vul dan vier rondjes in.
••••• Vind je het gemakkelijk? Vul dan vijf rondjes in.
A1 Ik kan een interview over een gezinssituatie begrijpen
A1 Ik kan korte teksten over personen begrijpen
A1 Ik kan de hoofdregels van het geslacht voor zelfstandige naamwoorden toepassen
A1 Ik kan de regels voor de uitgangen voor ein- en kein- toepassen
A1 Ik kan de umlaut goed uitspreken
A1/A2 Ik kan vragen stellen en antwoorden geven over persoonlijke gegevens
A1/A2 Ik ken woorden die met persoonlijke gegevens te maken hebben
A1 Ik kan de regels voor het gebruik van hoofdletters toepassen
A1 Ik kan standaardformulieren invullen
A1 Ik kan informatieve teksten over personen begrijpen
A1 Ik kan vrij schrijven over mijzelf
Kapitel 2 - Teil 1
Lernziele
A1 Je ziet een tv-programma over sport.
A1 Je leest een tekst over sport.
A1 Je leert de vervoeging van het werkwoord in de tegenwoordige tijd te gebruiken.
A1 Je leert de voltooid tegenwoordige tijd te gebruiken.
A1 Je leert de voltooide tegenwoordige tijd van enkele sterke werkwoorden te gebruiken.
A1 Je leert de Ach- en de Ich-Laut goed uit te spreken.
A1/A2 Je leert vragen te stellen en antwoorden te geven over sport.
A1/A2 Je leert woorden die met sport te maken hebben.
A1 Je leert getallen vanaf 21.
A1 Je leert de kloktijden te gebruiken.
A1 Je leert begrippen rond tijd te gebruiken.
A1 Je leert waar in het woordenboek de betekenis van bepaalde woorden moet zoeken
A1 Je leert standaardzinnen in de klas te gebruiken.
A2 Je leest een informatieve tekst over filmparken.
Nachbereitung
Controleer of je de volgende leerdoelen hebt behaald. Er zijn steeds vijf rondjes die je kunt inkleuren. Doe dat zo:
•◦◦◦◦ Vind je het moeilijk? Vul dan één rondje in.
••◦◦◦ Kun je het nog niet goed genoeg? Vul dan twee rondjes in.
•••◦◦ Kun je het al redelijk goed? Vul dan drie rondjes in.
••••◦ Kun je het gewoon goed? Vul dan vier rondjes in.
••••• Vind je het gemakkelijk?Vul dan vijf rondjes in.
A1 Ik kan een tv-programma over sport begrijpen
A1 Ik kan een tekst over sport begrijpen
A1 Ik kan de vervoeging van het werkwoord in de tegenwoordige tijd gebruiken
A1 Ik kan de voltooid tegenwoordige tijd gebruiken
A1 Ik kan de voltooide tegenwoordige tijd van enkele sterke werkwoorden gebruiken
A1 Ik kan de Ach- en de Ich-Laut goed uitspreken
A1/A2 Ik kan vragen stellen en antwoorden geven over sport
A1/A2 Ik ken woorden die met sport te maken hebben
A1 Ik kan de getallen vanaf 21 gebruiken
A1 Ik kan de kloktijden gebruiken
A1 Ik kan begrippen rond tijd gebruiken
A1 Ik weet waar ik in het woordenboek de betekenis van bepaalde woorden moet zoeken
A1 Ik kan standaardzinnen in de klas gebruiken
A2 Ik kan een informatieve tekst over filmparken begrijpen
Kapitel 2 - Teil 2
Lernziele
A1 Je luistert naar een tekst over vrije tijd.
A2 Je maakt een persoonlijke test over hobby's.
A1 Je leert de hoofdregels van het geslacht voor zelfstandige naamwoorden.
A1 Je leert de bezittelijke voornaamwoorden.
A1 Je leert de g en de l goed uit te spreken.
A1/A2 Je leert vragen te stellen en antwoord te geven over hobby's.
A1/A2 Je leert woorden die met hobby's te maken hebben.
A1 Je leert woorden met een umlaut te schrijven.
A1 Je leert een kort briefje te schrijven.
A1 Je leert iets in een korte zinnen te beschrijven.
A2 Je wisselt informatie uit over hobby’s.
Nachbereitung
Controleer of je de volgende leerdoelen hebt behaald. Er zijn steeds vijf rondjes die je kunt inkleuren. Doe dat zo:
•◦◦◦◦ Vind je het moeilijk? Vul dan één rondje in.
••◦◦◦ Kun je het nog niet goed genoeg? Vul dan twee rondjes in.
•••◦◦ Kun je het al redelijk goed? Vul dan drie rondjes in.
••••◦ Kun je het gewoon goed? Vul dan vier rondjes in.
••••• Vind je het gemakkelijk? Vul dan vijf rondjes in.
A1 Ik kan een eenvoudige tekst over vrije tijd begrijpen
A2 Ik kan een persoonlijke test over hobby's begrijpen
A1 Ik ken de hoofdregels van het geslacht voor zelfstandige naamwoorden
A1 Ik ken de bezittelijke voornaamwoorden
A1 Ik kan de g en de l goed uitspreken
A1/A2 Ik kan vragen stellen en antwoord geven over hobby's
A1/A2 Ik ken woorden die met hobby's te maken hebben
A1 Ik kan woorden met een umlaut schrijven
A1 Ik kan een kort briefje schrijven
A1 Ik kan iets in een korte zinnen beschrijven
A2 Ik kan informatie uitwisselen over hobby’s
Kapitel 3 - Teil 1
Lernziele
A2 Je ziet een tv-reportage over werken in een snackbar.
A2 Je leest een informatieve tekst over een kookwedstrijd.
A1 Je leert de werkwoorden met stam op -d of -t te gebruiken.
A1 Je leert de sisklanken goed uit te spreken.
A1/A2 Je leert vragen te stellen en antwoord te geven over eten en drinken.
A1/A2 Je leert woorden die met eten en drinken te maken hebben.
A1 Je leert het geslacht van zelfstandige naamwoorden in een woordenboek op te zoeken.
A1 Je leert vragen te stellen in de klas.
A2 Je leest een informatieve tekst over voeding.
Nachbereitung
Controleer of je de volgende leerdoelen hebt behaald. Er zijn steeds vijf rondjes die je kunt inkleuren. Doe dat zo:
•◦◦◦◦ Vind je het moeilijk? Vul dan één rondje in.
••◦◦◦ Kun je het nog niet goed genoeg? Vul dan twee rondjes in.
•••◦◦ Kun je het al redelijk goed? Vul dan drie rondjes in.
••••◦ Kun je het gewoon goed? Vul dan vier rondjes in.
••••• Vind je het gemakkelijk?Vul dan vijf rondjes in.
A2 Ik kan een tv-reportage over werken in een snackbar begrijpen
A2 Ik kan een informatieve tekst over een kookwedstrijd begrijpen
A1 Ik kan de werkwoorden met stam op -d of -t gebruiken
A1 Ik kan de sisklanken goed uitspreken
A1/A2 Ik kan vragen stellen en antwoord geven over eten en drinken
A1/A2 Ik ken woorden die met eten en drinken te maken hebben
A1 Ik kan het geslacht van zelfstandige naamwoorden in een woordenboek opzoeken
A1 Ik kan vragen stellen in de klas
A2 Ik kan een informatieve tekst over voeding begrijpen
Kapitel 3 - Teil 2
Lernziele
A2 Je luistert naar een informatief radioprogramma over voedsel.
A2 Je leest een informatief tijdschriftinterview begrijpen
A1 Je leert het persoonlijk en vragend voornaamwoord na een voorzetsel met de vierde naamval te gebruiken.
A1 Je leert de voorzetsels met de vierde naamval.
A1 Je leert de brede sisklank goed uit te spreken.
A1/A2 Je leert vragen te stellen en antwoord te geven in een restaurant.
A1/A2 Je leert woorden die met het restaurant te maken hebben.
A1 Je leert de regels voor ss/ß in de spelling toe te passen.
A1 Je leert een eenvoudige uitnodiging te schrijven.
A1 Je leert dingen op te zoeken in een lijst.
A1 Je leert zaken te regelen.
A2 Je leert feitelijke informatie te begrijpen.
Nachbereitung
Controleer of je de volgende leerdoelen hebt behaald. Er zijn steeds vijf rondjes die je kunt inkleuren. Doe dat zo:
•◦◦◦◦ Vind je het moeilijk? Vul dan één rondje in.
••◦◦◦ Kun je het nog niet goed genoeg? Vul dan twee rondjes in.
•••◦◦ Kun je het al redelijk goed? Vul dan drie rondjes in.
••••◦ Kun je het gewoon goed? Vul dan vier rondjes in.
••••• Vind je het gemakkelijk?Vul dan vijf rondjes in.
A2 Ik kan een informatief radioprogramma over voedsel begrijpen
A2 Ik kan een informatief tijdschriftinterview begrijpen
A1 Ik kan het persoonlijk en vragend voornaamwoord na een voorzetsel met de vierde naamval gebruiken
A1 Ik ken de voorzetsels met de vierde naamval
A1 Ik kan de brede sisklank goed uitspreken
A1/A2 Ik kan vragen stellen en antwoord geven in een restaurant
A1/A2 Ik ken woorden die met het restaurant te maken hebben
A1 Ik kan de regels voor ss/ß in de spelling toepassen
A1 Ik kan een eenvoudige uitnodiging schrijven
A1 Ik kan dingen opzoeken in een lijst
A1 Ik kan zaken regelen
A2 Ik kan feitelijke informatie begrijpen